(Uit `De sociologische structuur onzer taal - De Jodentaal.`, 1914) (abél) (Hebr.), mrv, aweilim (abélim), een treurende rouw bedrijvende; gezegd van iemand die zich in de zeven Joodsche treurdagen bevindt of in het rouwjaar nl. twaalf maanden na het overlijden van
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10740
(Uit `De sociologische structuur onzer taal - De Jodentaal.`, 1914) (abél) (Hebr.), mrv, aweilim (abélim), een treurende rouw bedrijvende; gezegd van iemand die zich in de zeven Joodsche treurdagen bevindt of in het rouwjaar nl. twaalf maanden na het overlijden van
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10740
Geen exacte overeenkomst gevonden.